top of page

Assemblages

Het klopt & hamert, blaast en briest, veegt en klappert, ratelt & piept, licht op en dooft… In een eeuwig circulaire gang die het leven is. Dàt zijn de stuifmeelverspreiders van Zjos Meyvis.

Soms ontwikkelde hij ook stuifmeelvangers, stuifmeeloogstmachines, doch dit slechts terzijde…

Met de stuifmeelverspreiders schaart Zjos Meyvis zich bij beroemdheden zoals de Zwitser Jean Tinguely en zijn kinetische kunstwerken, of sluit hij dichter bij huis aan bij onze eigen Panamarenko.

De vergelijking met deze kunstenaars wordt vaak gemaakt en dus gaan we de confrontatie niet uit de weg. Want er is volgens mij slechts een oppervlakkige gelijkenis: het gaat in al deze gevallen om ‘masjientjes’, gemaakt met de assemblage-techniek van radertjes & wieltjes, slangetjes & kabels. Aan de hand van de meest verscheiden materialen: metaal, hout, rubber, leder en plastic…

Maar! Bij Jean Tinguely gaat het vooral om de esthetica van de beweging, de choreografische dans van de beelden.
En Panamarenko is nog een ander paar mouwen. Bij Henri Van Herwegen gaat het om de naïeve jongensdroom, om utopische technieken rond vliegen, varen & duiken. De grenzen van het menselijke kunnen worden afgetast, natuurwetten moeten overwonnen worden. Maar de toestellen van Panamarenko zijn vrijblijvend en niet onontbeerlijk voor het leven van de mens en de natuur.

Zjos Meyvis werkt essentiëler. Het gaat over het voortbestaan van de mens, over het meest belangrijke dat er is. Omdat geen enkel wezen op deze aarde eeuwig leven heeft. Een sequoia van méér dan 3.000 jaar, een 150 jaar oude schildpad, een walvis van 200 jaar oud, noem maar op… : geen enkel wezen is onsterfelijk en daarom zit voort-planten, met de nadruk op planten, in de genen van de natuur. En dus wil Zjos Meyvis de natuur niet overwinnen zoals Panamarenko, maar eerder helpen…

“Als de bijen sterven, volgt de mensheid binnen vier jaar” is een uitspraak die, weliswaar zonder hard bewijs, toegeschreven wordt aan Albert Einstein.

Bestuiving of bevruchting bij planten kan maar plaats grijpen als er iets is dat het stuifmeel van de meeldraden naar de stamper brengt. Het kunnen dieren zijn (meestal insecten, maar ook zoogdieren waartoe ook de mens behoort) of water en wind die het stuifmeel transporteren. En hier maakt de mens zelf, bij gratie van Zjos Meyvis, deze luchtverplaatsing met een machine: blaasbalgen, ventilatoren, klapperende vleugels, …

De kunst van de stuifmeelverspreiders raakt aan de kwetsbaarheid van onze voedselproductie, want het is door het besef van de uitstervende insecten, vooral de bijen, maar ook vlinders en hommels bijvoorbeeld, dat Zjos Meyvis meent te moeten ingrijpen. Het is een poëtische vermaning, een vinger geheven naar Monsanto en andere onkruidverdelgingsproducenten. De stuifmeelverspreiders zijn bij uitbreiding dus ook sociaal geëngageerde kunst. Want vergis u niet, achter het speelse zit een diepere laag van maatschappelijke betrokkenheid verborgen.

In dit proces van het voortbestaan is het stuifmeel en zijn verspreiding, onontbeerlijk. Niet alleen als rechtstreekse voedselbron, maar ook bij uitbreiding van het beeld, namelijk voor het in leven blijven van dier- en plantensoorten… En dus ook van het zoogdier dat we kennen als homo sapiens.

De stuifmeelverspreiders van Zjos Meyvis drukken ons met de neus op de metafoor van het leven. En hierin schuilt ook de paradox. De homo faber, de technicus zorgt voor de verspreiding van het stuifmeel nu de natuur bezig is met falen… omdat diezelfde homo faber ons fragiele eco-systeem met techniek en chemicaliën om zeep heeft geholpen.

Een handje toesteken bij de vruchtbaarheid: voor gewassen, dieren en last but not least voor de mens zelf. Het zet ons aan het denken over de menselijke hoogmoed, de Griekse hybris rond de maakbare natuur. Het is typisch mannelijk en ook een tikje macho: de combinatie van stuifmeel die met machines wild in het rond gestoven wordt zodat het de stampers bereikt. Ja beste mensen: het zal er gaan stuiven!

In dit verband wil ik de heren onder ons tot enige bescheidenheid aanmanen door op te merken dat mannelijke zoogdieren géén zaad hebben, in de strikte zin van het woord, maar stuifmeel.
Het idee van zaad stamt uit de agrarische en patriarchale gemeenschappen waar de boer met fikse tred en zwierige zwaai van de hand zijn zaad over het land uitstrooit om opnieuw graan te oogsten. Tot 200 jaar terug dacht men nog steeds dat de man zijn zaad plantte in de vrouw, die symbool stond voor de ontvangende aarde. Wij weten nu dat dat niet klopt, dat er ei- en zaadcellen zijn die, behoudens enkele uitzonderingen van celdeling bij ongeslachtelijke voortplanting, niet zonder elkaar kunnen.

En tenslotte: er is een nog diepere metaforische laag. Want bij uitbreiding gaan de stuifmeelmachines ook over het verspreiden van ideeën, over kruisbestuiving bij het uitdragen van verschillende meningen, opvattingen, inzichten. Het is de enige manier voor de mens om niet in het holbewonerschap te blijven steken. Noem het maar ‘voortschrijdend inzicht’ door onderlinge communicatie. Het weze ons allen een levensles: in de dialoog tussen mensen, tussen disciplines, tussen wereldvisies,… ontstaan nieuwe vormen van kennis om problemen op te lossen.

bottom of page